In het kader van deze toegepaste onderzoeksactiviteit worden de volgende taken uitgevoerd: vraag een: De gemeenschappelijke norm voor de onderzoeksactiviteiten van ESPON is het aanbieden van pan-Europese benchmarking. Om dit te bereiken, moet taak 1 als volgt worden onderverdeeld in twee belangrijke subtaken: ontwikkelen, door middel van een uitgebreid en systematisch overzicht van de literatuur, een theoretisch en conceptueel begrip van krimpende landelijke gebieden. Er zijn veel relevante onderzoeksliteratuur over het fenomeen van krimpende steden, en deze literatuur moet zorgvuldig worden geanalyseerd om te onderzoeken in hoeverre de theoretische concepten en analytische kaders kunnen worden overgedragen aan het platteland. Dit moet worden aangevuld met een breder overzicht van relevante academische en politieke literatuur. ESPON heeft reeds verschillende studies gepubliceerd die relevant zijn voor dit onderwerp, die uitvoerig moeten worden herzien om de resultaten ervan te benutten, complementariteit te benutten en dubbel werk te voorkomen. Voorbeelden zijn: Edora (Europese ontwikkelingskansen in plattelandsgebieden); Zuivering (potentieel van plattelandsgebieden); GEOSPECS (geografische specificaties en ontwikkelingspotentieel in Europa); ECR2 (economische crisis en veerkracht van regio’s) en Profecy (interne periferie: Nationale gebieden die worden geconfronteerd met uitdagingen in verband met de toegang tot essentiële diensten van algemeen belang). Het toekomstige relevante project omvat ook de URRUC (Verbetering van de connectiviteit tussen stedelijke en plattelandsgebieden in niet-metropolitische regio’s) (b) de totstandbrenging van een conceptueel en methodologisch kader voor het verzamelen van kwantitatieve gegevens om een reeks indicatoren te verkrijgen om de krimp van plattelandsgebieden op Europese schaal in kaart te brengen en te analyseren. Dit vereist de beschikbaarstelling van een praktische en haalbare reeks demografische, economische en milieu-indicatoren om geografische trends in krimpende plattelandsgebieden op pan-Europese schaal vast te stellen. Een belangrijk onderdeel van deze taak is het verzamelen van gegevens en gegevensbronnen die het onderzoek wil gebruiken om indicatoren te ontwikkelen en analyses uit te voeren. Gegevensanalyse en categorisering moeten leiden tot systematische en algemene typologieën voor het identificeren van krimpende plattelandsgebieden in Europa in verschillende geografische contexten en de classificatie van plattelandsgebieden die het risico lopen om plattelandsgebieden in te krimpen. Nationale en regionale gegevens (NUTS 3) moeten zoveel mogelijk worden verzameld over de periode vóór en na de wereldwijde financiële crisis (na 2001). Naast gevestigde bronnen van sociaal-economische gegevens met een pan-Europese dekking van Eurostat (of andere) moeten ook de relevantie en het gebruik van minder conventionele indicatoren (bv. indicatoren voor de levenskwaliteit, enz.) worden onderzocht. Erkend wordt dat gegevensuitdagingen zich kunnen voordoen bij de operationalisering van deze studies. In dit verband is het belangrijk om de gegevens te formatteren binnen een gedegen theoretisch en conceptueel begrip zoals uiteengezet in taak 1 a). Het is ook belangrijk om een proactieve aanpak te ontwikkelen voor het oplossen van problemen in verband met gegevensverzameling, gegevensharmonisatie, ontbrekende gegevens en gegevensraming. Om dergelijke lacunes in de gegevens aan te pakken, is het noodzakelijk gebruik te maken van de ontwikkeling van nieuwe modellen of het gebruik van bestaande modellen om ontbrekende waarden te schatten, onder meer op basis van bestaande ESPON-studies (zoals hierboven beschreven). ESPON M4D onderzocht ook verschillende benaderingen voor de raming van regionale gegevens door uitsplitsing die zo goed mogelijk zou kunnen worden genomen. Potentiële dienstverleners moeten in hun inschrijving een beknopt overzicht geven van de geïntegreerde kwantitatieve en kwalitatieve methoden die worden voorgesteld om de doelstellingen van deze studies te verwezenlijken, met bijzondere aandacht voor innovatieve en doeltreffende methoden, als antwoord op de in taak 1 aan te pakken kwesties. Taak 2: Casestudy’s. Om de hiaten in de gegevens en de mogelijke slechte vergelijkbaarheid te overbruggen, moet een beter interpretatief inzicht in de mogelijke gevolgen voor territoriale governance in krimpende plattelandsregio’s en voor een betere kenniskapitalisatie worden aangevuld met een diepgaande analyse van praktische casestudy’s. Deze kwalitatieve analyse moet bestaan uit stationair onderzoek naar secundaire gegevensbronnen en interviews met belangrijke politieke actoren, belanghebbenden (met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele organisaties, enz.) en onderzoekers/onderzoekers op transnationale, nationale en regionale schaal, teneinde een vollediger, rijker en interpretatiever inzicht te krijgen in het onderzochte onderzoeksfenomeen. t